GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

15 OKTOBER 1998. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning, de opleiding van het personeel en de kostprijs van de bemiddeling van de instellingen voor schuldbemiddeling



Het Verenigd College,
Gelet op de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 7 november 1996 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling;
Gelet op het advies van de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Commissie voor Welzijnszorg van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven en bekrachtigd op 18 augustus 1997;
Gelet op de beslissing van 19 maart 1998 van het Verenigd College over het inwinnen binnen een maand van het advies van de Raad van State;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 12 mei 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen,
Na beraadslaging,
Besluit :


HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder:
1° ordonnantie: de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 7 november 1996 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling;
2° afdeling: de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Commissie voor Welzijnszorg van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° ministers: de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;
4° administratie: de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.


HOOFDSTUK II. - Erkenning
Afdeling 1. - Aanvraag om erkennning
Art. 2. Om ontvankelijk te zijn moet de aanvraag om erkenning van de instellingen die aan schuldbemiddeling willen doen in de zin van artikel 1, 13° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, bij de administratie door de instelling worden ingediend per aangetekende brief of tegen bericht van ontvangst.
Art. 3. De aanvraag om erkenning moet worden ingediend met de volgende stukken:
1° een document met de naam, de zetel en het maatschappelijk doel van de instelling; als het om een vereniging zonder winstoogmerk gaat, dient het eveneens de statuten ervan te bevatten;
2° een overzicht van de vastgestelde behoeften en de geplande middelen om erin te voorzien;
3° de door het bevoegde orgaan van de instelling genomen beslissing aan schuldbemiddeling te doen;
4° in voorkomend geval, de goedgekeurde rekeningen en begrotingen van de instelling van de twee voorgaande dienstjaren, alsmede de begroting van het lopende dienstjaar;
5° het ontwerp van tarief van de kosten voor de bemiddeling binnen de in artikel 22 vastgestelde grenzen;
6° het attest, ondertekend door de persoon gemachtigd om het bevoegde orgaan van de instelling te vertegenwoordigen en door elk personeelslid dat omwille van zijn bevoegdheden rechtstreeks aan schuldbemiddeling doet, dat hij/zij niet voorkomt in één van de categorieën bedoeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;
7° het getuigschrift van de gespecialiseerde opleiding of de verklaring van nuttige beroepservaring van de personen bedoeld in artikel 6, ¢ 1, 1° en 2°, van de ordonnantie;
8° het getuigschrift van goed zedelijk gedrag van het personeel dat rechtstreeks aan schuldbemiddeling doet;
9°in voorkomend geval, de akte waarbij de instelling is betrokken in een plaatselijk overleg of de overeenkomst van partnership die met de lokale overheid werd gesloten;
10° de verbintenis voor het onthaal en de behandeling van de dossiers van de personen die de instelling raadplegen in te staan in het Nederlands of het Frans, volgens de taalkeuze die zij hebben gemaakt;
11° een document waaruit blijkt dat de instelling over een apart lokaal beschikt zodanig dat de discretie en het vertrouwelijk karakter van de raadpleging zijn gewaarborgd.
De aldus opgestelde aanvraag wordt voor echt en volledig verklaard. Ze wordt door de persoon gemachtigd om het bevoegde orgaan van de instelling te vertegenwoordigen ondertekend.
Art. 4. Als de aanvraag niet volledig is, wordt de instelling ervan op de hoogte gebracht binnen de vijftien dagen na de ontvangst van de aanvraag; als de instelling de inlichtingen niet aanvult binnen de dertig dagen van deze kennisgeving wordt deze aanvraag als onontvankelijk beschouwd.
Afdeling 2. - Onderzoek van de aanvraag
Art. 5. Wanneer de aanvraag volledig is wordt ze door de administratie onderzocht.
Art. 6. Indien uit het in artikel 5 bedoeld onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen worden nageleefd zenden de Ministers de aanvraag, samen met het administratief dossier, aan de afdeling over.
Art. 7. Als uit het in artikel 5 bedoeld onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen niet worden nageleefd, brengen de Ministers een voorstel tot weigering ter kennis van de verantwoordelijke van de instelling en geven er een afschrift van aan de afdeling.
Art. 8. De afdeling onderzoekt het voorstel tot erkenning of tot weigering van de erkenning; zij zendt haar advies naar de Ministers over binnen de zestig dagen nadat zij is geadieerd en deelt het aan de instelling mee. Deze beschikt over een termijn van vijftien dagen om haar opmerkingen aan de Ministers te doen toekomen.
Art. 9. De Ministers nemen een beslissing binnen de drie maanden na de ontvangst van het advies van de afdeling.
De beslissing van de Ministers wordt ter kennis gebracht van de beheerder.
Afdeling 3. - Intrekking van erkennning
Art. 10. Wanneer een instelling niet meer aan de erkenningsnormen voldoet, brengen de Ministers een voorstel tot intrekking ter kennis van de verantwoordelijken van de instelling en sturen hiervan een afschrift naar de afdeling.
Art. 11. De verantwoordelijke van de instelling beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen van de dag van kennisgeving, om een verweerschrift bij de afdeling in te dienen. Tegelijk zendt hij een afschrift van zijn verweerschrift aan de Ministers over.
De afdeling onderzoekt het voorstel tot intrekking van erkenning en deelt haar advies mee binnen de zestig dagen nadat zij is geadieerd en deelt het aan de instelling mee. Deze beschikt over een termijn van vijftien dagen om haar opmerkingen aan de Ministers te doen toekomen.
Art. 12. De Ministers nemen een beslissing binnen de drie maanden na de ontvangst van het advies van de afdeling.
De beslissing van de Ministers wordt ter kennis gebracht van de beheerder.
Afdeling 4. - Vernieuwing van de erkenning
Art. 13. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning wordt een vragenlijst aan de instelling door de administratie gestuurd. De instelling bezorgt de vragenlijst aan de administratie terug, samen met de volgende stukken:
1° die vermeld in artikel 3, 3°, 4°, 5°, 7° en 8°;
2° die vermeld in artikel 3, 1° en 6°, als er wijzigingen werden in aangebracht.
Wanneer aan deze voorwaarde is voldaan, wordt de erkenning voorlopig verlengd tot de nieuwe beslissing van de Ministers.
Art. 14. De procedure tot de vernieuwing van de erkenning is dezelfde als die vastgesteld in de artikelen 5 tot 9.


HOOFDSTUK III. - Opleiding van het personeel
Art. 15. Om aangesteld te kunnen worden als gediplomeerd maatschappelijk werker, in de zin van artikel 6, ¢ 1, 1°, van de ordonnantie, moet betrokkene in het bezit zijn van een van de volgende diploma's :
- maatschappelijke werker of maatschappelijke assistent;
- assistent in psychologie;
- opvoeder (klasse I);
- maatschappelijke verpleegkundige of de verpleegkundige in de volksgezondheid;
- licentiaat in de politieke of sociale wetenschappen, licentiaat in de rechten en licenciaat in de psychologie (zoals bedoeld in de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog).
Art. 16. De Ministers kunnen de personen die een ervaring in een dienst voor schuldbemiddeling als maatschappelijk werker kunnen bewijzen, met de in artikel 15 van dit besluit bedoelde maatschappelijk werkers gelijkstellen.
Art. 17. De gespecialiseerde opleiding van het personeel dat in artikel 6, ¢1, 1° en 2° van de ordonnantie wordt bedoeld, wordt bewezen aan de hand van een getuigschrift dat het slagen bekrachtigt voor een programma van minstens dertig uren theorielessen in de volgende materies :
1° verbintenissenrecht en middelen tot uitvoeringsrecht;
2° bijzondere regelgevingen (consumenten-, hypothecair krediet...);
3° psychosociale aspecten van de schuldbemiddeling;
4° deontologie en beroepsethiek;
5° methodologische aspecten van de schuldbemiddeling.
De theoretische opleiding bedoeld in het eerste lid moet afgesloten worden met minstens één dag besteed aan het onderzoek van praktijkgevallen.
Art. 18. Het in de artikelen 15 en 16 bedoeld personeel is verplicht een voortgezette opleiding van minstens acht uren per jaar te volgen; het programma ervan wordt door de Ministers erkend.
Art. 19. De in artikel 17 bedoelde opleidingen moeten door de Ministers worden erkend.
Art. 20. De opleidingen inzake schuldbemiddeling die door het Waals Gewest of de Vlaamse Gemeenschap zijn erkend, worden van rechtswege door de Ministers erkend.
Art. 21. De nuttige beroepservaring van voormeld personeel wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke gemotiveerde verklaring, hetzij van de werkgever, hetzij van de stafhouder van de Orde der advocaten bij een balie.


HOOFDSTUK IV. - Kosten voor de bemiddeling
Art. 22. Het maximumtarief dat erkende privé-instellingen voor schuldbemiddeling mogen toepassen, is vastgesteld als volgt :
1° oorspronkelijke vaststelling van de globale financiële balans van de aanvrager : 300 frank;
2° onderhandeling met de schuldeisers over een aanzuiveringsplan : 500 frank;
3° opstellen van een conclusie, met het oog op een verschijning in rechte : 1 500 frank.
Dat tarief wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en stemt overeen met de gezondheidsindex 121,67 van juni 1997 (basis 1988). Het wordt jaarlijks op 1 januari aangepast.
Het tarief wordt in het in artikel 3, 11°, bedoelde lokaal aangebracht.


HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 23. De kennisgeving en de toezending van procedurestukken gebeuren bij aangetekend schrijven.
Art. 24. Een afschrift van alle beslissingen over een toekenning, een vernieuwing, een weigering of een intrekking van erkenning wordt aan de federale Minister tot wiens bevoegdheid Economische Zaken behoort, medegedeeld.
Art. 25. De ambtenaren van de administratie die door de Ministers werden aangewezen om de instellingen te inspecteren, hebben vrije toegang tot de lokalen en kunnen zonder zich te verplaatsen ook van alle stukken en documenten kennis nemen op voorwaarde dat die inspectie tijdens de openingsuren van de dienst gebeurt en zich tot de lokalen voorbehouden aan de uitoefening van de schuldbemiddeling beperkt.
Art. 26. De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan personen, worden belast met de uitvoering van dit besluit.


Brussel, 15 oktober 1998.
Voor het Verenigd College :
Het Lid van het Verenigd College,
bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen,
R. GRIJP

Publicatie : 1998-11-11

 

 KlinPsy - Wetgeving