In de zorg voor de volksgezondheid is men de laatste decennia steeds meer belang gaan hechten aan het psychosociale veld. Dit komt onder meer tot uiting in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie “Health is a state of complete physical, mental, and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity.” Het psychisch welbevinden en ook de geestelijke gezondheidsproblemen zijn functie van psychische, sociale en biologische factoren. Steeds meer wordt ook duidelijk in welke mate zelfs fysische gezondheid te maken heeft met gedrag.
Onze geneeskunde is nog steeds in sterke mate biologisch georiënteerd. Men kan ook nu nog arts worden met een minimum studiepakket van 100 uur psychologievakken1. De artsen waren de eersten om die nood aan te voelen. Zij hebben in de zestiger jaren de eerste psychologen binnen gehaald in de gezondheidszorg en zij willen die samenwerking met psychologen uitbreiden. Wanneer men de patiënt kan zien in zijn psychosomatosociale eenheid, is het in een wereld van superspecialisatie op zich geen tekort wanneer een bepaalde discipline een hoogwaardige hoofdzakelijk biologische zorg levert, als dit kan gebeuren in samenwerking met andere deskundigen, bijvoorbeeld op vlak van emoties en gedrag, zodat uiteindelijk de patiënt een goede totaalzorg krijgt.
Op een organische wijze is deze samenwerking in ons land stilaan gegroeid. Reeds meer dan dertig jaar worden er klinisch psychologen opgeleid. De eersten gaan nu met pensioen. Honderden klinisch psychologen werken in allerlei settings. Binnen de Belgische gemeenschappen en gewesten zijn er reeds meer dan zestig instanties waarin de inschakeling van (klinisch) psychologen met wetteksten beschreven is2. Rechtbanken doen beroep op klinisch psychologen voor onderzoek als deskundige. Er is echter een probleem; strikt genomen doen ze volgens de Belgische wet iets wat ze niet mogen. We zitten met een situatie waarin het beroep maatschappelijk erkend is, maar juridisch niet geregeld. Het is kennelijk een hele tijd mogelijk geweest om te leven met deze tweeslachtige situatie. Maar wellicht is dat niet goed voor een rechtsstaat. Met de toenemende wettelijke regeling van de hulpverlening is het eveneens niet wenselijk voor de psycholoog, die het gevaar loopt achterop te raken qua rechtszekerheid. Last but not least is een wettelijke regeling noodzakelijk als kwaliteitsgarantie voor de patiënt, hoewel de doorgevoerde titelbescherming op dit vlak reeds enige bijdrage levert.
Bij een toename van het aantal gezondheidsberoepen zou de meest elegante oplossing zijn dat men voor elk beroep de erkenningsvoorwaarden en bevoegdheden vastlegt. Die kunnen dan exclusief voor die ene beroepsgroep voorbehouden zijn, of overlappend met de bevoegdheden van een andere beroepsgroep. Dit zou evenwel betekenen dat men de regelgeving van de gezondheidszorg volledig herschrijft. Een veelomvattende taak, waarvoor uitgebreide politieke wil vereist is. De regelgeving in haar geheel herschrijven lijkt dan ook niet meteen haalbaar, althans niet binnen redelijke termijnen.
In elk geval vertrekt het actuele wetgevend initiatief van de bestaande wetgeving die sinds enkele maanden spreekt over de “gezondheidszorgberoepen” waar voordien sprake was van de “geneeskunde, de verpleegkunde en de paramedische beroepen”. Het bewuste KB783 bepaalt dat elke opsporing, diagnostiek, indicatiestelling en uitvoering van behandeling zowel op psychisch als op fysisch vlak het terrein is van de arts. De andere gezondheidszorg-beroepen dienden steeds omschreven te worden rekening houdend met die allesomvattende monopoliepositie van de artsen. In concreto kwam het erop neer dat men in de richting van de artsen een stukje territorium bekwam, of beter gezegd ging delen met de artsen, maar het tegelijk afschermde naar derden toe.
Het kabinet wil die traditie nu loslaten en meer positieve definities formuleren4. Dit wil zeggen: men gaat bepalen wat een beroepsgroep wèl mag uitvoeren zonder de exclusiviteit daarvan op te eisen tegenover andere beroepsgroepen. Die nieuwe werkwijze geldt echter alleen voor de beroepen die nog hun entree moeten maken in de wet op de gezondheidszorgberoepen. Niet voor de artsen dus voor wie het hele terrein van tussenkomsten blijft openstaan en van wie men nog steeds territorium moet betreden om een gebied te verwerven dat autonoom optreden toelaat.
In de werktekst waar men in de ministeriële
expertencommissie (december 2000) praktisch unaniem mee akkoord ging werd
gesteld dat psychologen autonoom konden werken bij stoornissen waarvoor
psychologische technieken vereist waren en dat men moest samenwerken met een
arts wanneer ook medische technieken vereist waren. Na advies van de Hoge Raad voor Geneesheren Specialisten
en Huisartsen werd dit vertaald in respectievelijk ‘problemen’ en
‘stoornissen’. Dit lijkt niet direct een vooruitgang voor de autonomie en
rechtszekerheid van de klinisch psycholoog. De toelichting die het ministerie
op de website verschaft in hun “Frequent Asked Questions”(FAQ) lijkt evenwel de
opsplitsing die de ministeriële expertencommissie eerder goedkeurde toch weer
te benaderen. Immers de psycholoog oordeelt zelf om de patiënt die op hem
beroep doet naar een arts te verwijzen. Hierbij zou de DSM niet het criterium
zijn voor de opsplitsing tussen problemen en stoornissen. Er wordt tevens
gesteld dat bij niet-verwijzing de psycholoog zijn beslissing moet
verantwoorden als er een biomedische factor zou meespelen maar niet wanneer er
(psycho)pathologie aanwezig is. De memorie van toelichting5 is evenwel restrictiever waar gesteld wordt dat
vooraf biomedische oorzaken van psychopathologie dienen uitgesloten te worden
vooraleer over te gaan tot enige vorm van psychologische behandeling, terwijl
de psycholoog niet opgeleid is om biomedische diagnoses te stellen. Deze
passage, samen met een verkeerde interpretatie van art 16 en 23 heeft
aanleiding gegeven tot interpretaties van “paramedicalisering-in-de-feiten”.
Het is
evident dat de VVKP attent zal blijven naar de verdere invulling en uitwerking
van deze beide punten. VVKP wenst een
duidelijke en ruime omschrijving van het autonome werkgebied van de klinisch
psycholoog, en wil samenwerking begrijpen als een wederzijds
respectvolle verhouding met erkenning van ieders inbreng en
verantwoordelijkheid. Ook
inzake de verplichte samenwerking met een arts bij stoornissen met biomedische
aspecten zal de concrete omschrijving van die samenwerking (in de wet of in de
uitvoeringsbesluiten) bepalend zijn voor een horizontale dan wel een verticale
vorm van samenwerken.
De psychologie als
gedragswetenschappelijke basis van ons professioneel handelen.
De VVKP is
ervan overtuigd dat de klinische psychologie een belangrijke eigen bijdrage kan
leveren voor de volksgezondheid. Die bijdrage kan ze maar leveren wanneer ze
met haar specifieke, wetenschappelijk gefundeerde invalshoek als een
gelijkwaardige discipline gepositioneerd is naast de andere disciplines. Het uitoefenen van de klinische psychologie
slaat zeker niet alleen op het werkterrein (zie hierboven: psychische ‘problemen’
en ‘stoornissen’) maar evenzeer op de geëigende wetenschappelijke benadering en
methode die daarbij gehanteerd wordt.
De klinische psychologie valt dan ook niet te reduceren tot een
hulpwetenschap of logistieke steun van de medische disciplines. Dan verliest ze haar zelfstandigheid en
verdwijnt de verrijking van het zorgaanbod.
De VVKP is
dan ook bezorgd om de autonomie van de klinisch psycholoog in zijn
professioneel optreden (d.w.z. vanuit de psychologie als gedragswetenschap, met
een eigen denkkader, methoden en technieken) en dat bij alle vormen van
menselijk gedrag, inclusief psychische stoornissen. Dit betekent ondermeer dat
de patiënt de mogelijkheid moet hebben om rechtstreeks een klinisch psycholoog
te raadplegen om door deze vanuit de psychologische discipline geholpen te
worden (diagnostiek, indicatiestelling, advies en therapie). Dit betekent dat
elke arts of gezondheidswerker de mogelijkheid moet hebben om rechtstreeks naar
de klinisch psycholoog te verwijzen. De
psycholoog moet dan vrij zijn in de keuze van zijn methoden en technieken. Hij moet verder de vrijheid hebben om een
hulpverleningsrelatie aan te gaan waarvan hij zelf de vorm en intensiteit
bepaalt en hij kan deze professionele relatie beëindigen, uiteraard na de
nodige garanties geleverd te hebben op het vlak van hulp in nood en
continuïteit van de zorgen.
Deze professionele autonomie geldt zowel in situaties waarin hij met anderen samenwerkt als deze waarin hij de enige hulpverlener is. In de deontologische code van de psycholoog (rubriek 4.5.4) staat: “ Bij samenwerking met andere beroepen, zal de psycholoog erover waken dat zijn professionele onafhankelijkheid geëerbiedigd wordt en dat hij zelf ook deze van de anderen eerbiedigt.”6 De VVKP wil de samenwerking met artsen (cf supra) begrijpen als een wederzijds respectvolle verhouding met erkenning van ieders inbreng en verantwoordelijkheid.
Waar de
klinisch psycholoog van de arts en andere gezondheidszorgers verwacht dat ze
voldoende psychologisch geschoold zijn om te weten wanneer ze zinvol naar de
klinisch psycholoog kunnen doorverwijzen, mag men ook van de klinisch
psycholoog verwachten dat hij de grenzen van zijn discipline kent en weet
wanneer hij naar artsen en andere gezondheidszorgers moet doorverwijzen of met
hen dient samen te werken rond de patiënt. Het in acht nemen van dit
voorzichtigheidsprincipe is een vanzelfsprekend aspect van adequaat
professioneel handelen. Dat staat trouwens ook zo in de deontologische code van
de psycholoog.
Ook op dit
vlak is de VVKP bezorgd. In de eerste ontwerpen van wet was er nog sprake van
een eigen deontologische commissie, maar in het actuele ontwerp is dit
weggelaten. Een eigen deontologische commissie maakt het mogelijk om
problemen in de beroepsuitoefening te beoordelen vanuit het klinisch
psychologisch kader. Uit de
FAQ’s op de website van het ministerie leren we dat men denkt aan een
reorganisatie van de tuchtorganen in de richting van een beroepsoverschrijdende
instantie. Het betreft tot hiertoe slechts een wetsvoorstel. Bij wetteksten,
zoals ook dit ontwerp, die niet bepaald uitmunten in duidelijkheid, is het niet
wenselijk dat geschillen enkel door de deontologische commissie van een van de
twee partijen zouden kunnen geëvalueerd worden. Op een of andere manier zal er
hiervoor een billijke oplossing moeten komen tegen de tijd dat de wetgeving
inzake de klinische psychologie van kracht wordt.
Het huidig wetgevend initiatief biedt ons de kans op een wettelijk kader voor de uitoefening van de klinische psychologie. Maar er zijn ook enkele belangrijke tere plekken. Veel zal afhangen van hoe een en ander ingevuld, uitgewerkt en aangevuld wordt in het ontwerp zelf en door bijkomend wetgevend werk, met name in de uitvoeringsbesluiten.
Minister Aelvoet stuurde de laatste versie voor advies naar de Raad van State. De kans is reëel dat de tekst op aanwijzing van de Raad van State nog veranderingen ondergaat. Een definitieve positionering tegenover dit wetsontwerp kan derhalve pas dan gemaakt worden. Maar het is duidelijk dat de VVKP de nieuwe teksten vanuit de hoger vermelde bezorgdheden zal beoordelen.
Een Commissie waarin vertegenwoordigers van Franstalige en Nederlandstalige klinische verenigingen en van de universitaire faculteiten psychologie samenwerken onder voorzitterschap van BFP-FBP, volgt aandachtig het dossier op. Deze commissie zal u verder informeren, en ook meer in detail, wanneer het ontwerp van wet in zijn definitieve vorm gekend is.
Namens het bestuur van de VVKP,
Allemeesch Gilbert, Colsoul Geneviève, De Meulemeester Patrick, Mampuys Karel en Vereycken Johan.
Voorjaar 2002.
-------------
Voetnoten:
1 Dohmen Brigitte,
(2002) Problemes de fond souleves par les
projets de loi.
Retrieved 02.06.2002
from http://www.bfp-fbp.be/tribune15.htm
2
Allemeesch G., (2001) Tewerkstelling voor
klinisch psychologen in België – dossier.
Retrieved 02.02.2002 from http://users.pandora.be/allemeesch/KlinPsy/Werk.htm
3 Officieuze coördinatie van het Koninklijk besluit nr.
78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (B.S. van
14.11.1967)
Retrieved 02.02.2002 from http://www.health.fgov.be/AGP-Lex/nl/wetgeving/wet/kb78-volledige_tekst/kb78-volledigetekst.htm
4 Cools, B., (2002) Veel gestelde vragen over het voorontwerp van wet
voor de klinische psychologie.
Retrieved 02.02.2002 from http://www.health.fgov.be/AGP/nl/projecten/faq300102.htm
5 Wetsontwerp tot wijziging van het koninklijk
besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de
gezondheidszorgberoepen - Memorie
van toelichting.
Retrieved 02.02.2002 from http://www.health.fgov.be/AGP/fr/projets/avant-projet/loi_psychologie_clinique.pdf
6 Deontologische Code.
Retrieved 02.06.2002 from http://www.bfp-fbp.be/BfpNL/REGdeontcode.htm
Terug naar KlinPsy-dossier Statuut Psycholoog